Luchtdicht bouwen
Basis
In een huis moet de isolatie helemaal doorlopen zonder onderbrekingen die kunnen leiden naar koudebruggen. Hoe beter we isoleren hoe groter het effect van de koudebruggen. De isolatielijn moet helemaal doorlopen. De luchtdichtingslijn moet ook helemaal doorlopen.
Aan de buitenzijde moet je een winddichte laag aanbrengen. Die moet damp-open zijn om condensatie in de constructie te voorkomen. Ze zorgt tegelijkertijd voor de waterafvoer.
Door de jaren heen is de aandacht voor de luchtdichtheid alleen maar toegenomen. In 1988 wordt de eerste NEN norm uitgebracht en in 1992 staat in het bouwbesluit de eis van 200 dm3/sec als debiet. De eisen worden met de EPC norm steeds scherper. Thermografische opnamen, luchtdichtmetingen en ultrasone metingen zijn beschikbaar en worden steeds meer toegepast bij controles en opleveringen om de kwaliteit van aansluitingen te meten. Hoe meer isolatie, hoe meer aandacht voor de aansluitingen. Niet in de laatste plaats omdat het niet alleen om de energierekening gaat.
Luchtdicht bouwen een voorwaarde voor de gewenste werking en optimalisatie van verwarmings- en ventilatiesystemen. Daarnaast bespaart deze manier van bouwen energie en is het comfort verhogend. Zie er hier een webinar over.
Het is het reduceren van luchtlekken door naden en kieren in een gebouw verkleint ongecontroleerde luchtstromen (infiltratie). Het zoveel mogelijk luchtdicht maken van een gebouw heeft de volgende voordelen:
• Voorkomt gebouwschade door condensatie
• Voorkomt discomfort door tocht
• Voorkomt warmteverlies
• Draagt bij aan een goede luchtkwaliteit ((balans)ventilatie werkt beter)
• Beperkt de luchtgeluidsoverdracht
Bron Azimut bouwbureau
Om infiltratie te voorkomen moet een gebouw luchtdicht gemaakt worden. Voor het luchtdicht ontwerpen geldt de ‘’Potlood-regel’’. De luchtdichte laag moet je in één keer kunnen tekenen, zonder het potlood van de tekening af te halen.
Om warmteverlies te voorkomen
Luchtwisseling tussen binnen en buiten (infiltratie) leidt tot warmteverlies omdat koude lucht door kieren naar binnen komt en ergens anders warme lucht naar buiten stroomt. Hoe lager de luchtdoorlatendheid van de gebouwschil hoe minder infiltratie er zal optreden.
De onderstaande tabel geeft de energiebehoefte voor verwarming weer van een bijna energieneutraal gebouw in relatie tot de infiltratie.
Bij de luchtdichtheidsklasse 3 is de energiebehoefte 1/3 deel lager dan bij luchtdichtheidsklasse, luchtdicht bouwen heeft dus een zeer grote impact op de energieprestatie van een gebouw.
Bij luchtdicht bouwen wordt de woning helemaal luchtdicht gemaakt. Dat is te meten met een blow door test. Door daar de betrokken mensen op de bouwplaats bij te halen motiveert dat om het werk goed te doen. Het is belangrijk het werk precies uit te voeren.
Het energieconcept
Op basis van het programma van eisen (PvE) wordt een energieconcept bepaald. Met dit concept moeten de uitgangspunten met betrekking tot energiebesparing in relatie tot een gezond en comfortabel binnenklimaat worden gerealiseerd. Uit dit concept volgen de warmteweerstanden (Rc-waarden), warmtedoorgangscoëfficiënten (U-waarden), de lijnvormige warmteverliezen (Ψ-waarden), de luchtdichtheid (qv10-waarde per m2), het ventilatiesysteem en het verwarmingssysteem voor ruimteverwarming en warmtapwater. Deze basisgegevens zijn van belang voor een goed doordacht (integraal) ontwerp. Uit dit concept volgt dus de vereiste luchtdichtheidsklasse.
Eigenlijk moeten er dan geen ramen open gezet worden (als het buiten koud is). Via ventilatie-units kan men genoeg frisse lucht binnen brengen maar dan moet men wel letten op geluidsoverlast.
Omdat men vaak erg goed geisoleerd glas toepast komt er ook minder geluid van buiten binnen. Normaal is dat 40 dB. Dan nog maar 30 dB. Vandaar dat de ventilatie nog maar 25 dB geluid mag produceren.
Dat betekent dat de leidingen groter moeten worden (180mm) en de lucht er maar doorheen mag met 1 m/sec.
In de zomer moet men nachtventilatie kunnen toepassen. Vandaar dat er luiken moeten zijn waardoor frisse lucht kan worden ingelaten.
De gebruikers aan de hand van het energieverbruik resultaat willen zien. Omdat met eenvoudige energiemeters het verbruik van alle actieve apparaten gemeten wordt is dat verbruik direct los te koppelen van het energieverbruik van het gebouw zelf.
Comfort wordt meer gewaardeerd dan lage kosten. Comfort is een gevoelswaarde die maakt dat een laag energieverbruik toch ‘ lekker warm’ moet voelen. Lokale verschillen door slechte aansluitingen voelen direct oncomfortabel (het tocht!)
Luchtlekken in de gebouwschil maar ook koudeval en ventilatieluchtstromen kunnen tochtklachten veroorzaken.
Geluid dringt zicht eenvoudiger door lucht dan door lagen die in samenstelling verschillen. Het is ook de grondslag voor ultrasone controle op luchtlekken. Zeker een punt van aandacht voor gebouwen in een drukke omgeving.
Met luchttransport door een geïsoleerde schil treedt tijdens koudere periodes condensatie op bij luchtlekken met vochtplekken en mogelijk schimmelvorming tot gevolg. Schimmelsporen kunnen daarmee in het binnenklimaat komen.
Waterdampdiffusie gaat van de zijde met de hoogste dampspanning naar die met de laagste. Dus veelal van de warme naar de koude zijde.
Hetzelfde geldt voor de temperatuur. De warmte stroomt van de zijde met de hoogste temperatuur naar die met de laagste. Afhankelijk van de warmteweerstand van de diverse lagen is er een bepaalde temperatuurverdeling in de constructie.
Door het gecombineerde effect van temperatuur en dampspanning, zou ergens in de constructie de situatie kunnen ontstaan dat de dampspanning hoger is dan op basis van de heersende temperatuur mogelijk is. Er zal dan waterdamp condenseren: inwendige condensatie.
Dampremmende lagen aan de binnenzijde en meer dampopen lagen aan de buitenzijde moeten, er voor zorgen dat er geen of beperkt damptransport kan plaatsvinden. Openingen moeten worden voorkomen.
Door luchtstromingen (onvoldoende luchtdichtheid) kan condensatie van vocht ontstaan in de constructie die tot aanzienlijke schade kan leiden. Om dit te voorkomen is het van groot belang dat de constructie goed luchtdicht te zijn. De dampremmende laag speelt hierbij een belangrijke rol, aangezien deze de luchtdichtheid in het vlak van de constructie verzorgt.
Overlappen en aansluitingen van dampremmende lagen moeten worden afgeplakt. Doorvoeren moeten zorgvuldig worden afgedicht. Bij een betonnen of kalkzandsteen binnenspouwblad in combinatie met een gemetseld buitenspouwblad zijn over het algemeen geen dampremmende lagen nodig zijn.
Bij onder andere hsb-elementen of staalframebouwelementen, prefab dakelementen en andere houtskeletbouwachtige constructies zal veelal wel een dampremmende laag nodig zijn. Bij massieve muren met een voorzetwand aan de binnenzijde dient in be¬paalde gevallen een dampremmende laag te worden toegepast.
Waterdichtheid is vooral bij gevelaansluitingen een probleem. Als water langs de gevel druipt kan er bij wind en storm door onderdruk water binnendringen langs de luchtlek.
In een woning wordt voortdurend vocht geproduceerd. Denk hierbij aan (menselijke) transpiratie, vocht uit de keuken en uit de badkamer en het water wat verdampt uit de plantenpotten die net water hebben gekregen. In combinatie met een goed geïsoleerd en luchtdichte woning en een koude droge buitenlucht leidt dit tot en verhoogde dampspanning. Een lek in de luchtdichting werkt dan als en soort “ventiel” waar veel waterdamp door heen zal stromen met het risico van condensatie in de constructie. In een goed geïsoleerd gebouw kan een naad van 1mm tussen twee dakelementen per strekkende meter dagelijks 1 bierfles vol condens opleveren.
Luchtlekken zijn bepalend voor de luchtstroom door een bouwschil. Met de luchtstroom worden ook stof en geuren door de schil gevoerd. Zie: condensatie.
Voor brand is zuurstof nodig. Wie wel eens brandproeven heeft bijgewoond in een laboratorium kent de gevolgen van luchtlekken, het brand veel sneller en beter met een luchtlek. Ontwikkelingen en toekomstvisie voor de bouw- en installatietechniek
Er zijn verschillende soorten afdichtingen die toegepast worden in de gebouwschil:
• Dampdichte laag: voorkomt dat er vocht van binnenuit in de constructie kan komen
• Luchtdichte laag: voorkomt een luchtstroom door de constructie
• Winddichte laag: voorkomt dat de wind in de isolatie blaast
• Waterdichte laag: voorkomt dat er vocht van buitenaf in de constructie kan komen
Meestal wordt de dampdichte en de luchtdichte laag in een laag aangebracht, dit werkt efficiënter en voorkomt bouwfysische problemen.
In de afbeelding wordt een winddichte laag aangebracht. Dit waarborgt de isolerende werking van de thermische schil.
Adaptieve folie
In de afbeelding hieronder is een damprem weergegeven. Bij platte daken is voor de waterkering de buitenzijde dampdicht afgesloten. Om vochtophoping aan de koude kant van het dak onder de waterwerende laag in de constructie te voorkomen moet een adaptieve folie worden toegepast. Deze werkt als damprem, maar bij vochtophoping wordt de waterdamp naar de binnenkant doorgelaten.
Bij de keuze van de luchtdichtingsmaterialen moet gekeken worden of de dichting in de voeg of opening gedurende de levensduur de afdichtende functie behoudt. Hier moet rekening gehouden worden met:
• Duurzaamheid;
• Elasticiteit;
• Uitzettingscoëfficiënt van het bouwdeel in combinatie met de maximale toelaatbare vervorming van de afdichting;
• Optredende temperatuurverschillen;
• Verwachte krimp door droging of zwelling door vocht;
• Bouwtoleranties;
• Toepassingsgebied.
Veel gebruikte luchtdichtingsmaterialen bij montage prefab lichte gevelelementen zijn:
• Schuimbanden; kitten; PUR-schuim;
schuimbanden worden gebruikt om aansluitingen luchtdicht te maken. De producten moeten over het algemeen aangebracht worden op een droge en schone ondergrond. Controleer bij de leverancier of de gekozen schuimband geschikt is voor de toepassing.
Kitten worden zowel binnen als buiten toegepast. Kitvoegen komen voor bij gevels, als voegen tussen galerijplaten, als sanitaire afdichting, topafdichting bij beglazing en als dichting bij vensterbanken en aftimmeringen.
Purschuim wordt gebruikt voor het afdichten van voegen boven binnenwanden, tussen bouwmuur en binnenwanden, tussen binnenspouwbladen en wanden en vloeren, in dakconstructies, tussen kozijn en binnenspouwblad en ter plaatse van sparing in vloer.
Om naden dicht te krijgen wordt veel PUR gebruikt. Maar de naad moet lang dicht blijven. Als de naad te klein is en het is een muur die werkt dan moet je elastische PUR gebruiken. Er bestaan allerhande soorten PUR en het is zaak de groede te gebruiken.
Er bestaan ook afdichtingscoatings. Dan moet de hechting wel goed zijn. Je kan ze ergens op spuiten en dan dichtkwasten.
Daarnaast wordt van schuimmateriaal luchtdichtingen gemaakt voor o.a. kanaalplaten en meterkastvloeren.
• Tapes, plakbanden en kleefbanden;
Met kleefbanden worden de voegen tussen prefab gevelelementen en de aansluitingen van kozijnen (en stelkozijnen) op het binnenspouwblad vaak luchtdicht afgewerkt. Deze komen voor onder verschillende namen, zoals: bitumen, butyl, EPDM, tapes en plakbanden.
• Lijmen
Bij lijmen worden twee delen samengevoegd met een lijm / kit zodat er een luchtdichte aansluiting ontstaat
• Dampremmende lagen (die veelal al fabrieksmatig gemonteerd zijn, maar die wel overlappend gemonteerd moeten worden en afgeplakt);
Voor binnen
Warmte en vocht transport door een constructie gaat meestal van binnen naar buiten. Onderweg is de temperatuur in de constructie steeds lager en kan het vocht in de lucht gaan condenseren. Op die manier kan de constructie vochtig worden en kunnen kan er schimmelgroei vormen wat grote schade kan geven.
Om dit te voorkomen moet het vocht van binnenuit worden afgeremd doormiddel van het aanbrengen van een dampremmende folie.
De folie moet goed sluitend worden aangebracht en tijdens de montage mogen er geen beschadigingen optreden.
Voor buiten
Om van buitenaf vocht uit de constructie te houden wordt aan de buitenzijde een waterkerende maar wel dampen folie aangebracht. Het beperkte vocht van binnenuit moet er immers wel door kunnen anders krijg je alsnog vocht in de constructie.
Het is belangrijk dat de laag overlappend wordt aangebracht
Bij het afdichten heb je te maken met de buitenmuur, de spouw en de binnenmuur. De buitenmuur moet slagregendicht worden afgedicht.
De spouw zodanig dat de thermische werking behouden blijft. De binnenmuur zo dat het water- damp- en luchtdicht is.
• Pasta-dichtingen
Pasta dichtingen worden gebruikt voor het luchtdicht aansluiten van het dampremmend vlak op doorvoeren. Ook aansluitingen rond verankeringen, ventilatiebuizen, kabels en dergelijke kunnen door middel van een pasta worden afgedicht.
• Manchetten voor doorvoer van leidingen, kabels en kanalen.
• Dichtingsprofielen
Die worden bijvoorbeeld als kaderprofielen (rondlopende profielen) in de sponning van draaiende delen opgenomen. Ook in beglazingssystemen worden rubbers toegepast.
Bevestigingsmaterialen, afdichtingsmaterialen, isolatiematerialen en folies
Voor de montage van prefab gevelelementen zijn aanvullende materialen nodig om te bevestigen, te stellen, af te dichten en te isoleren. Kennis van deze materialen en hoe deze materialen toe te passen is nodig om de kwaliteit te garanderen.
Sommige prefabsytemen zijn heel goed uitgewerkt. De elementen worden als het ware in elkaar geklikt, de bevestigingsmiddelen zitten aan de elementen. Soms is het afschoren van de elementen niet eens nodig.
De aanvullende materialen hangen sterk af van de gekozen lichte prefab gevelelementen. Gebruik de materialen conform de montagevoorschriften.
De ramen zijn meestal ook zwaarder. Dus je hebt sterkere verbindingsstukken nodig.
De spouw wordt breder en de verbinding moet sterker i.v.m. belasting
De verankering van de verbindingsstukken is zeer belangrijk
Maak de keuze voor luchtdichting vroeg ook i.v.m. de verbindingsstukken en de verankerling.
Boor op de juiste manier. Reinig het boorgat en draai niet verder aan dan nodig is.
Aandachtspunten zijn
- de ondergrond
- afstand tot de rand
- uit te oefenen kracht
- vlakke bovenkant verankering
Anker, bevestiging, luchtdichting..vaak allemaal apart bekeken. Doe dat van tevoren.
Stopcontacten
Stopcontacten zijn soms lastig luchtdicht te maken. Ze gaan vaak door de luchtdichte laag heen. In de afbeelding is te zien dat rond het stopcontact warmte verloren gaat, hier is duidelijk een luchtlek aanwezig. Luchtdichte inbouwdozen kunnen luchtlekken voorkomen.
Doorvoeringen
Doorvoeringen zijn een veelvoorkomend probleem bij het luchtdicht maken van de gebouwschil. Hieronder zijn enkele voorbeelden van luchtdichte dakdoorvoeren te zien.
Ventilatie
Ontwerprichtlijn balansventilatie in luchtdichte woningen:
Normaalstand
In de normaalstand van een woningventilatie moet er ongeveer 30 m³/h per persoon worden geventileerd. De CO2 -concentratie in een ruimte mag daarbij niet langdurig uitkomen boven de 1000ppm. Daarom moet de benodigde ventilatie per ruimte worden afgestemd op het te verwachten gebruik ervan. Ook mag de relatieve luchtvochtigheid van de binnentemperatuur in de winter niet lager worden dan 30%. Het ventilatievoud van het gebouw ligt daarom in de normaalstand tussen 0,3/h en 0,4/h. Dit is in woningen met meerdere slaap- en verblijfsruimtes vaak het beste te realiseren met doorstroomventilatie, waarbij de toevoerlucht uit slaap- en verblijfsruimtes deels kan overstromen naar andere (verblijfs-)ruimten (bijvoorbeeld een woonkamer) en pas daar wordt afgevoerd.
Laagste stand
De laagste ventilatiestand (bij afwezigheid) wordt afgesteld voor een ventilatievoud van minimaal 0,2/h. Voor secundaire ruimtes, bijvoorbeeld trappenhuizen, geldt een ventilatievoud van minimaal 0,15/h.
Hoogste stand
Het ventilatievoud van de hoogste stand moet voldoen aan de minimale eisen aan het geïnstalleerde vermogen van een ventilatie volgens Bouwbesluit. Het geïnstalleerde vermogen is afhankelijk van de capaciteit van het ventilatietoestel en de luchtweerstand van het ventilatiessyteem. De maximaalstand wordt toegepast om het gebouw te ventileren bij een grote tijdelijke bezetting of bij behoefte om te spuien. Ook kan de maximaalstand (in bypassmodus) worden ingezet voor zomernachtventilatie.
Verwarmen met ventilatielucht
Wanneer een gebouw wordt verwarmd met ventilatielucht moet de toevoerlucht ook voldoende warmte in een ruimte kunnen toevoeren.
Naast de benodigde ventilatie voor luchtverversing bepaalt dus ook de benodigde warmte en het verwarmingsvermogen van de toevoerlucht de hoeveelheid toevoerlucht per ruimte.
Er bestaan verschillende manieren om een gebouw te ventileren, denk aan:
• Ramen
Door ramen open te zetten, eventueel tegenover elkaar, wordt in traditionele gebouwen binnenlucht ververst.
• Mechanische toe- of afvoer
Bij ventilatie met mechanische toe- of afvoer zorgt een ventilator voor de luchtverplaatsing en is de invloed door gebruikers minder.
• Balansventilatie
Bij balansventilatie met WTW is zowel de toe- als afvoer mechanisch geregeld en stroomt de lucht door twee kanalenstelsels. De toe- en afvoerlucht komen samen in de WTW-unit waar de warmtewisselaar de warmte uit de afvoerlucht voor een deel overbrengt aan de koude buitenlucht. Dit kan een grote energiebesparing opleveren. Tegelijkertijd leidt balansventilatie tot een optimale binnenluchtkwaliteit omdat de binnenlucht doelmatig en continue wordt ververst en omdat de buitenlucht wordt gefilterd.
Verwarming
Een goed geïsoleerd, luchtdicht gebouw met een balansventilatie met WTW heeft een gelijkmatige binnentemperatuur. Temperatuurschommelingen buiten zijn binnen nauwelijks merkbaar. Afkoeling door lage buitentemperaturen kan enkele weken duren, de verwarming gaat pas veel later aan en de verwarmingsperiode is veel korter dan in minder geïsoleerde gebouwen. Daarom kan een verwarmingssysteem beter worden geregeld op basis van de binnentemperatuur in plaats van de buitentemperatuur.
Gasketels
In goed geïsoleerde gebouwen is een gasketel met een zeer laag vermogen voldoende voor verwarming en warmtapwaterbereiding. Gasketels worden vaak te groot gedimensioneerd, wat problemen in de praktijk oplevert (pendelen, onnodig energieverlies).
Direct elektrisch verwarmen
Voorbeelden van elektrische verwarmingssytemenen zijn:
Warmtepompen
• Optimale afstemming / configuratie van de afzonderlijke componenten en besturingseenheid
• Verminderd aantal raakvlakken installatieonderdelen, minder kans op fouten in het systeem
• Geoptimaliseerde regeling met betrekking tot ruimte en geluidsemissie (met name warmtepompen met compressoren) / samenstelling van de afzonderlijke componenten in een apparaat
• Eenvoudige installatiewerkzaamheden
Centrale warmtebronnen
Een centrale warmtebron is een bron van (rest)warmte met een laag temperatuurniveau die door bijvoorbeeld een warmtepomp op een hoger, bruikbaar temperatuurniveau gebracht wordt. De warmtebronnen worden als volgt ingedeeld:
• Restwarmte (processen, rioolwarmte, stadsverwarming);
Industriële bedrijven hebben vaak restwarmte beschikbaar, denk aan bedrijven die gebruik maken van koel/vries processen of aan rioolwarmte. Als een bedrijf op acceptabele afstand staat van de gebouwen waar warmte geleverd kan worden, kan het aantrekkelijk zijn om een (stadsverwarmings)net aan te leggen. Een voorbeeld is de papierindustrie in Maastricht.
• Bodemwarmte (bodemwarmtewisselaars);
Gesloten systeem:
Open systeem:
Installatie waarmee van de bodem gebruik wordt gemaakt voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van bouwwerken, door grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen. De opslag van energie vindt plaats in zandlagen in de bodem (aquifers). Let op er zijn strenge regels verbonden aan open systemen.
• Omgevingswarmte (zon, oppervlaktewater, buitenlucht).
Radiatoren
Bij energieneutrale gebouwen is de juiste dimensionering van de afgifte belangrijk. Door te grote radiatoren kan het in een ruimte te warm worden. Ook leiden te grote installaties tot een hoger energieverbruik doordat ze leiden tot onbewust niet-zuinig gedrag zoals verwarmen met open ramen.
Vloerverwarming
Vloerverwarming is een LTV. De verwarmingsleidingen liggen in of onder de dekvloer en warmen de vloer op. De vloer straalt de warmte de ruimte in. Vloerverwarming werkt dus op basis van straling en maar een klein deel convectie.
Stralingspanelen
Infrarood-panelen zorgen voor lokale warmteafgifte door straling. Hiermee kan ook bij lagere ruimtetemperaturen plaatselijk zeer snel comfort worden bereikt.
Leidingisolatie
Warmwaterleidingen moeten altijd geïsoleerd worden, of dat nu leidingen zijn die continu warm zijn of leidingen die incidenteel warm zijn, om:
• De wachttijd te beperken; en
Koelen
Een goed geïsoleerd en luchtdicht gebouw kan met voldoende zonwering ook in de zomer comfortabel blijven. Ongewenste opwarming moet daarbij zoveel mogelijk wordt vermeden door:
• Automatische buitenzonwering bij gevelopeningen op oost en west
• Automatische permanent horizontale buitenzonwering bij gevelopeningen op zuid,
• Automatische buitenzonwering op dakramen
Vermijdt interne warmtebronnen
b.v. door isolatie warm-tapwatersysteem
Grondbuiskoeling
Maak gebruik van de koelte in de bodem door middel van ventilatie via een grondbuis. Een grondbuis is een ondergronds ventilatiekanaal. De grondtemperatuur ligt in vergelijking met de buitentemperatuur in de zomer lager en in de winter hoger. De aanvoerlucht wordt in de zomer dus afgekoeld en in de winter opgewarmd.
Wanneer de binnenlucht koeler is dan de buitenlucht, dan kan de WTW gebruikt worden om de buitenlucht te koelen met de uitgaande binnenlucht. Hierbij werkt de WTW in omgekeerde richting en is er sprake van koudeterugwinning. Dit beperkt de opwarming van de woning bij hoge buitentemperaturen.
Zomernachtventilatie
Als de buitentemperatuur een paar graden lager ligt dan de binnentemperatuur, dan kan het gebouw worden gekoeld door zomernachtventilatie. Dit kan op verschillende manieren:
• Mechanische afvoer met raamventilatie: Wanneer vrije koeling niet volstaat kan de raamventilatie worden vergroot door de mechanische afvoer aan te zetten.
• Balansventilatie met bypass: Het ventilatiesysteem kan in maximaalstand worden gezet voor extra nachtkoeling in bypass-modus.
Drukverschil
Luchtbewegingen kunnen alleen ontstaan als er een drukverschil is tussen binnen en buiten. Drukverschil wordt veroorzaakt door:
• Winddruk met overdruk op de loefzijde en onderdruk op de lijzijde;
• Thermische trek, ook wel schoorsteeneffect genoemd, veroorzaakt door temperatuurverschillen tussen binnen en buiten;
• Ventilatiesysteem waarbij mechanische afzuiging en natuurlijke toevoer zorgt voor onderdruk in een gebouw. Bij gebalanceerde ventilatie (mechanische toe- en afvoer) zal er weinig drukverschil in het gebouw zijn.
Luchtdichtheidsklassen
Bij luchtdicht bouwen worden drie Luchtdichtheidsklassen onderscheiden:
• Klasse 1 (basisklasse) wordt beschouwd als ondergrens. Deze klasse voldoet aan het Bouwbesluit, maar is onvoldoende voor de huidige bouw;
• Klasse 2 (goed) dient als standaard (ondergrens) voor woongebouwen en woningen met plat dak;
• Klasse 3 (uitstekend) is de ondergrens voor het Passiefhuisconcept en energieneutraal bouwen.
Voor elk van deze klasse worden maatregelen beschreven. Hoe hoger de klasse, des te meer aandacht moet worden besteed om de gewenste luchtdichtheid te realiseren. Zie voor het overzicht het infoblad.
Luchtlekken
Relatief grote luchtlekken in de praktijk zijn:
• kierdichting van ramen en deuren;
• aansluiting tussen kozijnen en gevels;
• aansluitingen van daken op gevels en bouwmuren;
• aansluitingen met de begane grondvloer;
• daknokken;
• dakdoorvoeren;
• brievenbussen;
• hoekaansluitingen, onderlinge aansluitingen.
Luchtlekken kunnen afbreuk doen aan
- de werking van de thermische isolatie. Ook zorgen luchtlekken voor afbreuk aan de geluidisolatie van de gebouwschil. Een gebouwschil met luchtlekken heeft een beperkte geluidwering.
- de brandveiligheid van een gebouw. Brand- en rookscheidingen moeten luchtdicht zijn. Let hier ook op de doorvoeringen.
- aan de waterdichtheid van een gebouw. Een detail dat onvoldoende luchtdicht is, is vaak ook niet waterdicht.
Luchtlekken kunnen zorgen voor condensatie van warme vochtige vocht in de constructie. Dit kan leiden tot veel schade.
Luchtvolumestroom
De luchtdoorlatendheid van de gebouwschil wordt uitgedrukt in qv10-waarde, de luchtvolumestroom door de schil bij een drukverschil tussen binnen en buiten van 10 Pascal (10 N/m²).
De qv10-waarde wordt uitgedrukt in dm3 (liter) per seconde per m² vloeroppervlak of m3 per seconde. Hoe hoger de qv10-waarde des te minder luchtdicht.
Pas ook geen stelkozijnen toe want die moet je dan twee keer isoleren (luchtdicht maken)
Ook kalkzandsteen is niet luchtdicht. Dat moet dan nog luchtdicht gelijmd worden.
Luchtdichtheid meten
In het Bouwbesluit wordt verwezen naar NEN 2686 (Luchtdoorlatendheid van gebouwen: meetmethode) om de luchtdoorlatendheid van het totale gebouw te bepalen. De luchtdoorlatendheid van een gebouw wordt vaak gemeten door middel van een blowerdoor-test. Hierbij brengt een ventilator het gebouw op over- of onderdruk. Deze ventilator wordt met folie en flexibele frames luchtdicht aangebracht in een deur- of raamopening.
Bij de meting wordt er een drukverschil tussen binnen en buiten gecreëerd (met een ventilator in een deuropening- blowerdoor) en vervolgens wordt de hoeveelheid lucht die weglekt of naar binnen lekt gemeten.
Rook test
Door een ruimte / gebouw op over of onderdruk te brengen kan door middel van rook luchtlekken getraceerd worden.
Bij thermografisch onderzoek wordt gebruik gemaakt van infraroodstraling. Alle objecten zenden afhankelijk van de temperatuur en de eigenschappen van het oppervlak een bepaalde hoeveelheid infraroodstraling uit. Luchtlekken kunnen met behulp van thermografie inzichtelijk gemaakt worden.
Aan de binnenzijde van het gebouw is infiltratie van koude buitenlucht zichtbaar
Aan de buitenzijde is exfiltratie van warme lucht van binnen zichtbaar.
Met ultrasoon geluid (geluid met een hoge frequentie)
kan onderzoek gedaan worden naar luchtlekken. Geluid met een hoge frequentie kan, door zijn kleine golflengte, zelfs door zeer kleine openingen de andere zijde van de constructie bereiken.
Een geluidsbron zendt geluidsgolven met een zeer hoge frequentie uit (niet hoorbaar voor de mens). Aan de andere zijde detecteert een ontvanger het signaal van de bron en zet dit om in een voor de mens hoorbaar signaal of in kleuren.
Beroepshandelingen bij luchtdicht bouwen
Voorbereiding
Controleer tijdens de werkvoorbereiding de luchtdichtingen in het ontwerp. Herken fouten. Inventariseer de overgangen van de details. Geven de details op correcte wijze de luchtdichting aan (ontwerp van de naad, stem de dichting hier op af, let op de werkvolgorde);
Controleer de maatregelen en materialen in een bestek en/of technische omschrijving;
Kies de juiste materialen voor de luchtdichting;
Stem de keuze van het dichtingsmateriaal af op de 'bewegingen' van de bouwdelen. (krimpen, uitzetten, trillingen en bewegingen);
Zorgvuldige instructie geven aan medewerkers over de bouwtechnische detaillering van het project;
Het lezen van verwerkingsvoorschriften.
Werk voorbereiden op locatie
Werk met uitvoerder bespreken;
• Beperk fysieke belasting.
De monteur prefab gevelelementen heeft door zijn werk kans op aandoeningen aan het bewegingsapparaat door lichamelijke belasting, gehoorschade door lawaai en schade aan gewrichten en vingers door hand-arm trillingen. Zie voor maatregelen deze link.
• Werkplek controleren;
• Juiste werkvolgorde bepalen;
• Hulpmaterialen en gereedschap verzamelen
• Veiligheid controleren;
o Steigers;
Steigers worden gemonteerd en gedemonteerd door een geregistreerde steigerbouwer conform Richtlijn steigers. Steiger pas betreden indien gereed en conform programma van eisen. Op het werk moet een gekeurde steiger staan met een breedte van ca. 120 cm. De steiger dient ± 50 cm tot maximaal 100 cm onder de goot te staan. Indien van toepassing, dient de steiger ook ter plaatse van de topgevels, vides en inhammen door te worden gezet.
o Aanlijnen e.a. valbeveiliging;
Laat werknemers zoveel mogelijk vanaf een veilige plek (steiger of bordes) werken;
Respecteer leuningen en hekken; Scherm vloer- en wandopeningen af; Neem geen onnodige risico’s;
Ruim de werkplek voortdurend op om de kans op struikelen, uitglijden of verstappen te voorkomen;
Werk alleen met een valbeveiliging als je er ook mee geoefend hebt; Gebruik alleen een goedgekeurde valbeveiliging (CE-merk fabrikant is voldoende);
o Veilig aanslaan en lossen van lasten
Aan het verplaatsen van elementen (dak, gevelelementen, vloerelementen, kozijnen) zijn risico’s verbonden. Een element kan bijvoorbeeld verkeerd worden aangeslagen met als gevolg dat hij uit de kraan of takel kan vallen.
Om hijsincidenten te voorkomen zijn onder andere een goede communicatie, een juiste keuze van het hijsgereedschap en het op de juiste wijze aanslaan van lasten belangrijk.
De leverancier van de gevelelementen is verantwoordelijk voor de constructie en uitvoering van de hijsvoorziening. Een hijs- of gebruiksinstructie met de voorwaarden voor gebruik moet worden meegeleverd.
In elk geval moet duidelijk zijn:
De gewichten van de te verplaatsen lasten;
De vorm en de maximale afmeting van de lasten;
De afstanden tussen de plaatsen waar de lasten aangeslagen moeten worden;
De voorgeschreven hijsmethoden van de leveranciers;
De aanwezigheid van geschikte hijs- en hefvoorzieningen in en aan de last;
Met welke hijs- en hefgereedschappen de lasten moeten worden verplaatst;
Of de hijsvoorziening na eenmalig gebruik moet worden vernietigd.
o Persoonlijke beschermingsmiddelen
Om veilig te kunnen werken hebben werknemers persoonlijke bescherming nodig. In de Risico-Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) dienen de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen beschreven te zijn.
o Opgeruimde en veilige werkplek
Zorg voor een opgeruimde werkplek. Rondslingerende en gevaarlijke spullen kunnen de reden zijn voor arbeidsongevallen. Zorg er tevens voor dat stekeinden en andere gevaarlijke scherpe delen worden afgedopt of beschermd.
Weersomstandigheden en veiligheid
Slechte weersomstandigheden leveren een gevaar op voor de monteur. Denk aan harde wind, vorst (gladheid) en regen. Met name harde wind kan bij het monteren van prefab gevelelementen zorgen voor gevaarlijke situaties. Staak werkzaamheden als de weersomstandigheden te ongunstig zijn.
Uitvoering
De zorgvuldige instructie over de bouwtechnische detaillering kunnen begrijpen en toepassen;
De ondergrond beoordelen;
De maatvoering beoordelen;
Controleren of de juiste materialen gekozen zijn;
Het juiste gereedschap kiezen;
De luchtdichte aansluiting maken.
Oplevering
Opleveren en kwaliteitsborging
Opleveren aan de klant
Opruimen;
Veiligheid afbreken.
Kwaliteitsborging
Aantonen van deugdelijk werk;
Controle van de luchtdichtheid;
Kwaliteitsborging; Klachten herleiden; Klachten oplossen.
De kwaliteitsborging van een gebouw wordt steeds belangrijker. De opdrachtgever verwacht zekerheid met betrekking tot een goede uitvoering.
De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen is voorlopig uitgesteld, maar toch alvast wat informatie over wat deze inhoud:
In de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen wordt de opdrachtnemer (de aannemer of installateur) eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het gebouw dat hij levert.
Deze verantwoordelijkheid eindigt niet, zoals nu het geval is, bij de oplevering en bij de ontdekking van ‘verborgen gebreken’, maar duurt voort tijdens de garantieperiode, die in de nieuwe situatie met jaren wordt verlengd.
In het opleverdossier moet de opdrachtnemer aantonen dat het gebouw voldoet aan de bouwregelgeving. Het gaat dan o.a. om een goed ontwerp, de juiste materialen die op een juiste manier zijn toegepast.
Aan de andere kant stellen leveranciers (bij levering en plaatsing van elementen) eisen aan de kwaliteit en het opleidingsniveau van de monteur.