Diffusie

De elementaire deeltjes van vloeistoffen en gassen bewegen en verplaatsen zich willekeurig en constant. Deze beweging heet diffusie. Bij een verschil in concentratie verplaatsen zich netto meer deeltjes van de hoge concentratie naar de lage concentratie. Diffusie vindt ook door vaste stoffen plaats. Zo verplaatst zich waterdamp in meer of mindere mate door bijna alle gangbare bouwmaterialen. Hoe dampdichter een materiaal, hoe minder waterdamp-deeltjes er doorheen komen. De materiaaleigenschap dampdichtheid wordt in μ uitgedrukt. Deze waarde geeft aan hoeveel maal meer een materiaal weerstand biedt tegen waterdampdiffusie dan een stilstaande luchtlaag van gelijke dikte.

Vocht

Dampdichtheid

De dampdiffusieweerstand van een constructie(-laag) wordt uitgedrukt als sd-waarde. Hiervoor vermenigvuldig je de µ-waarde met de laagdikte van het materiaal (in m), sd = μ x laagdikte. De eenheid van de sd-waarde is meter.

Hoe groter de dampdiffusieweerstand sd, hoe minder waterdamptransport door de constructie.

Dampdicht: sd ≥ 1500 m
Dampremmend: 0,5 m < sd < 1500 m
Dampdoorlatend: sd ≤ 0,5 m

Bij welke dikte is een betonnen wand (µ = 100) dampdicht?
Een constructie wordt als dampdicht beschouwd bij een sd ≥ 1500 m. 1500 m / 100 = 15m.

Dampdichte constructie

Warme lucht kan meer vocht bevatten dan koude lucht. Hierdoor is er in de winter meestal een verschil in dampspanning tussen binnen en buiten. Door dit verschil wordt vochtige binnenlucht (waterdamp) door de gebouwschil gedrukt. Deze (water)dampstroom heet (water)dampdiffusie.

Een dampremmende constructielaag (bijvoorbeeld folie, betonwand, dampremmende isolatieplaat), beschermt een constructie tegen het indringen van damp door dampdiffusie.

De dampdichting wordt in koude klimaatzones altijd aan de binnenzijde aangebracht. Dit voorkomt vochtophoping in het deel van de constructie waar de temperatuur zo laag is dat condensatie zou ontstaan (dauwpunt).

De buitenzijde van de constructie moet daarbij meer damp doorlaten dan de dampdichte/dampremmende laag, zodat de constructie naar buiten toe kan opdrogen.

Bouwen met een dampdichte folie heeft een belangrijk nadeel: Een beschadiging of lek door een onzuivere uitvoering werkt bij een goed geïsoleerde dampdichte constructie als het ventiel van een fluitketel: De dampdruk ontlaadt zich dan door dit ene gaatje.

pot

Dan komt er dus wél plaatselijk veel waterdamp in de constructie terecht en er ontstaat condens. Het vocht kan door de damprem niet uitdampen naar de binnenzijde van de constructie. Hoe hoger de thermische isolatie en hoe minder absorberend het isolatiemateriaal, hoe groter het risico op condens en gebouwschade bij een niet zorgvuldige uitvoering van de damprem.

Een ander nadeel is dat de constructie door de damprem weinig vocht kan opnemen met tijdelijke luchtvochtigheidspieken tot gevolg. Hierdoor treedt ook op oppervlakken met een iets lagere temperatuur eerder condensvorming op.

Dampopen constructie

Een goed alternatief voor dampdichte constructies is doelbewust dampopen bouwen.

Dampopen constructies hebben aan de binnenkant een damprem maar zijn niet dampdicht. Er vindt dampdiffusie plaats van de warme binnenlucht naar de koude zone in de constructie. Daar ontstaat condens. Dit wordt opgenomen door het isolatiemateriaal. De vezels van het isolatiemateriaal verspreiden het vocht over de gehele constructie, dit heet capillair transport. Zo komt het vocht ook naar de binnen- en de buitenkant van de constructie en verdampt daar weer. Deze twee processen, dampdiffusie en capillair watertransport en verdamping, vinden tegelijkertijd plaats. De verdamping zorgt daarbij voor een hygrisch evenwicht waardoor in de constructie geen vochtophoping plaats kan vinden, het risico op vochtschade is bij dergelijke constructies nihil. Dampopen bouwen is een beproefde methode die wordt toegepast om een lange levensduur van vochtgevoelige constructies, zoals houtskeletbouw, te waarborgen.

Omdat de gehele constructie waterdamp kan opnemen en weer afstaan draagt een dampopen bouwschil ook bij aan een stabiel vochtgehalte van de binnenlucht, het wordt niet te vochtig en ook niet te droog.

Bij dampopen bouwen zijn twee zaken van belang:

- het isolatiemateriaal kan vocht opnemen en verspreidt dit via capillairen (meestal organisch isolatiemateriaal zoals cellulose, vlas- of houtvezels)

- de constructie is buiten meer dampopen dan aan de binnenzijde (in koud klimaat)

dampopen

Waterdicht - winddicht - luchtdicht - dampdicht

Een geïsoleerde constructie moet goed beschermd zijn tegen weersinvloeden. Naast de isolatie zijn nog meer beschermlagen van belang:

Waterkerende laag: Beschermt de constructie tegen indringend vocht van buitenaf. Voorbeeld: buitenblad metselwerk, stukwerk

Winddichte laag: Beschermt de isolatie tegen indringen van koude buitenlucht. Voorbeeld: Tape en dampopen houtvezelplaat c.q. gecacheerde isolatie aan buitenzijde isolatie

Luchtdichte laag:
Beschermt de constructie tegen luchtdoorstroming. De positie is afhankelijk van de situatie, vaak samen met damprem. Voorbeeld: Tape en dampremmende houtvezelplaat aan binnenzijde constructie, stukwerk op buitenspouwblad

Dampremmende laag
: Beschermt de constructie tegen inwendige condensatie door dampdruk door warme vochtige binnenlucht. Meestal vormt de luchtdichte laag ook de damprem. De damprem dient te worden aangebracht aan de binnenkant van de constructie

winddicht
Winddichte laag: aftapen isolatie Bron: BouwNext

Condens- en schimmelvrij bouwen

Een buitenschil zonder condens- en schimmelvorming is voorwaarde voor een gezonde binnenlucht. Bij een binnenoppervlaktetemperatuur onder 12,6°C bestaat de kans op schimmelvorming in woongebouwen. Onder 9,6°C ontstaat voelbaar condens.

Een indicator voor condens- en schimmelvorming is de temperatuurfactor fRsi=0,25 m²K/W. Deze factor geeft de verhouding weer tussen de buitenluchttemperatuur en de minimale binnenoppervlaktemperatuur bij een luchtovergangsweerstand van Rsi=0,25 m²K/W. In het koelgematigde klimaat van Nederland is fRsi=0,25 m²K/W ≥ 0,70 vereist.

vochtbestrijde
Bron: De vochtbestrijder

Temperatuurfactor

Een indicator voor condens- en schimmelvorming ter plaatse van thermische bruggen is de temperatuurfactor f. Deze factor geeft de verhouding weer tussen de buitenluchttemperatuur en de minimale binnenoppervlaktemperatuur bij een bepaalde binnenluchttemperatuur. In het koelgematigde klimaat van Nederland in goed geïsoleerde gebouwen moet de temperatuurfactor fRsi=0,25 m²K/W groter zijn dan 0,70 om een constructie te vrijwaren voor condens- en schimmelvorming. Het Bouwbesluit 2012 eist voor woningen f ≥ 0,65, voor utiliteit f ≥ 0,50.

berekening

Buiten is het 0 °C, binnen is het 20 °C. De temperatuurfactor = 0,7. Hoe hoog is de temperatuur van de binnenoppervlakte Tio?
Het juiste antwoord is c: 0,7 = (Tio – 0)/(20 – 0) => Tio = 14 °C

Temperatuur binnenoppervlakten

Een mens voelt zich behaaglijk bij een temperatuur van 20°C én als de omgevende oppervlakken niet te koud zijn. Wordt het temperatuurverschil onder de binnenluchttemperatuur groter dan 4,2 K, ervaart de mens de afstraling van zijn lichaamswarmte naar de koude oppervlakten als onprettig.

Energiezuinige gebouwen hebben weinig warmtetoevoer nodig om op te warmen. Met een dusdanig kleine warmtetoevoer kan het lastig zijn om plaatselijk koudere zones te verwarmen. Voor het comfort van energieneutrale gebouwen is daarom een gelijkmatige isolatie rondom van groot belang.

Koudeval

Koudeval is een neerwaarts gerichte luchtstroom langs bijvoorbeeld (koude) ramen of wanden. Warme binnenlucht koelt daarbij af langs een koude oppervlakte en ‘’valt’’ naar beneden. Dit verschijnsel ervaart men als tocht over de vloer. Koudeval ontstaat dus niet door luchtlekken, maar door een slecht geïsoleerde buitenschil.

koudeval

Hoe kan koudeval voorkomen worden?

Wel door een radiator onder het raam te plaatsen
Niet door tochtstrips te plaatsen
Wel door goed isolerend glas toe te passen
Niet door de kieren rondom de ramen te dichten

 

Hits: 5749